Architecten en stedenbouwers krijgen steeds meer normen op hun tekentafel. Is ontwerpen in dit woud van regels en eisen nog wel mogelijk? ‘Poldernormen’ is een serie over de oprukkende normering. Tot slot: de gehandicaptenvoorzieningen. Het valt niet mee om de toegankelijkheidsnormen voor gebouwen en openbare ruimte kritisch tegen het licht te houden. Want alle regels en richtlijnen vergemakkelijken het leven van gehandicapten en zorgen dat ze zo veel mogelijk kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Elke kritiek krijgt al snel iets hards en onverbiddelijks als je je concrete mensen van vlees en bloed voor ogen haalt. Bovendien hebben de opstellers van de richtlijnen de categorale aanpak verlaten: sinds enkele jaren kiezen ze voor algemene eisen die iedereen ten goede komen: rolstoelers, moeders met een kinderwagen, skaters, ouderen met een rollator, lange mensen en schoonmakers met een karretje vol schoonmaakspullen. Niet toevallig is de titel van het standaardwerk op dit terrein veranderd van ‘Geboden Toegang’ in ‘Handboek voor Toegankelijkheid’. Iedereen moet zo onafhankelijk en gelijkwaardig mogelijk gebouwde voorzieningen kunnen bereiken en gebruiken. Die drie trefwoorden – iedereen, onafhankelijk, gelijkwaardig – vormen de pijlers van de integrale toegankelijkheidsbenadering. Maar ondanks de mooie doelstellingen maakt zich een gevoel van vermoeidheid van je meester als je het Handboek doorneemt. Stoplichten moeten van een rateltikker worden voorzien zodat blinden weten wanneer ze kunnen oversteken, maar tegelijk wordt gewaarschuwd voor geluidsoverlast voor omwonenden. En dus beveelt het Handboek een mechaniek aan dat de geluidssterkte vermindert op verkeersluwe momenten. In de praktijk spelen dit soort belangenconflicten vaker. Zo hebben rolstoelers een hekel aan de rubber tegels die voor blinden zijn aangebracht omdat dat materiaal te veel weerstand heeft. Omgekeerd zijn blinden niet te spreken over de aflopende stoepranden die bij wijze van op- en afrit voor rolstoelen, kinderwagens en rollators zijn gemaakt: ‘visueel gehandicapten’ houden namelijk koers door met hun stok tegen de stoeprand te tikken en bij zo’n afrit raken ze het spoor bijster. De doelstelling van gelijkwaardige, onafhankelijke toegang voor iedereen is mooi, maar irreëel: mensen zijn niet gelijk. En oplossingen zijn ook niet zo neutraal als het Handboek wil doen geloven. De wereld van de integrale toegankelijkheid blijkt, opmerkelijk genoeg, gebaseerd op scheiding: scheiding van verkeersstromen, scheiding van functies, scheiding van mensen zelfs. Straten moeten zo breed mogelijk zijn, voetgangers moeten liefst in tunnels onder wegen door worden geleid via flauwe hellingbanen (maximaal vier procent stijging) en trottoirs moeten keercirkels hebben met een doorsnede van twee meter. De stedelijkheid wordt opgeofferd aan de eis dat een tweelingkinderwagen overal door moet kunnen. ‘In een binnenstad steeds weer dezelfde hindernissen: smalle trottoirs, obstakels en trapjes’, verzucht het Handboek. Natuurlijk is het mogelijk om de toegankelijkheid maximaal te maken, in de wederopbouwwijken zijn geslaagde pogingen ondernomen. Maar op de leefbaarheid en intimiteit valt, zachtjes gezegd, wel het een en ander aan te merken. De scheiding zit al in de definitie besloten: de toegang moet ‘onafhankelijk’ zijn. Je moet niet hoeven vragen of iemand even de deur voor je open wil houden, de rolstoel een duwtje wil geven of op de bel wil drukken. Als gescheiden en autonome wezens navigeren we door de ruimte, zelfs de weg vragen in een gebouw of op straat mag niet nodig zijn volgens het Handboek. Liften moeten daarom worden uitgerust met spreekchips die vertellen op welke verdieping je bent. Het Handboek voor Toegankelijkheid is slechts een richtlijn, maar het is wel hard op weg om de officiële norm te worden. Sinds 1996 geldt het complete eisenpakket al voor nieuwe rijksgebouwen. Voor ‘burgerlijke’ nieuwbouw gelden de eisen alleen als vooraf is afgesproken dat NEN 1814 moet worden toegepast. Hiervan is eind 2000 een herzien ontwerp gepubliceerd dat nauw aansluit bij het Handboek, zelfs de tekeningen zijn letterlijk overgenomen. In huis worden drempels dan verboden, moeten de traptreden gesloten zijn, krijgen vensterbanken en keukenblokken afgeronde hoeken en moeten klinken van het ‘teruggebogen model’ zijn. Vanuit de zit- of eethoek heb je uitzicht op de straat of een ‘even dynamisch buitengebied’. Straten en pleinen met antiek plaveisel zijn in de ban gedaan. Het wordt niet in harde eisen vertaald, maar portiekwoningen zouden eigenlijk niet meer gebouwd mogen worden (‘bij een portiekwoning is de bezoekbaarheid een karakteristiek probleem’, stelt het Handboek eufemistisch). Als ze al gebouwd mogen worden, dan alleen als er voldoende ruimte is om er later een lift in te bouwen. Galerijflats komen er veel positiever af. De foto’s met goede voorbeelden tonen typische verzorgingshuisinterieurs met tegelvloeren (afwerking: stroef en vlak, stofvrij en goed reinigbaar), houten rustbank (hoogte 450 tot 500 millimeter) en bellenbord (tussen 900 en 1200 millimeter, contrasterende kleur, meer dan 100 lux op 1 meter boven vloerniveau). Of ze tonen deprimerende betonnen trappenhuizen met terugwijkende stootborden (15°), een leuning met een doorsnede van 30 tot 50 mm, stroef en handwarm aanvoelend en 300 mm doorlopend aan begin en eind. Natuurlijk is er een wereld te winnen met een fatsoenlijk ontwerp. Zo hoeven hellingbanen geen vreselijke prefabelementen te zijn die als Fremdkörper tegen een monument worden geplakt. Maar helaas lukt dat in de praktijk zelden. Het lijkt wel of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de esthetische kwaliteit van de gebouwen en van de woordkeus. De Gehandicaptenraad wil dat we het hebben over ‘mensen met een lichamelijke functiebeperking’ en niet over ‘gehandicapten of ‘minder-validen’. Zo gekunsteld zien de voorzieningen er dan ook uit. Het Handboek accepteert dat het in natuurgebieden niet mogelijk is ‘om in de mobiliteitsbehoefte van iedereen te voorzien’. Maar dat wil niet zeggen dat er geen maatregelen kunnen worden getroffen, er is zelfs een speciaal wenkenblad ‘Toegankelijkheid van kustrecreatiegebieden’ opgesteld. Het resultaat is te bewonderen op het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Daar is een rolstoeltoegankelijk kunstduin aangelegd, met bankjes, informatiepanelen en een fleurig paviljoentje van Ashok Bhalotra. Er is één categoraal element dat de nieuwe, integrale aanpak overleefd heeft: de gehandicaptenparkeerplaats, de extra brede parkeerplaats met het witte rolstoellogo die in de praktijk meestal onbezet is. Van alle parkeerplaatsen moet twee procent geschikt en gereserveerd zijn voor invaliden. De twee-procentsnorm geldt overigens niet alleen voor parkeerplaatsen, hetzelfde percentage wordt ook gebruikt om het aantal gehandicaptencellen in een bajes vast te stellen, en het aantal zitplaatsen in een stadion of theater. Waar komt die twee procent eigenlijk vandaan? De hoofdauteur van het Handboek moet het antwoord schuldig blijven, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten houdt niet bij hoeveel parkeerkaarten er worden afgegeven, de Gehandicaptenraad baseert zich desgevraagd op ‘ervaringsgegevens’ en verwijst uiteindelijk naar gegevens van het CBS uit de jaren tachtig. Maar de CBS-cijfers bieden weinig houvast. Het aantal mensen met zeer ernstige beperkingen bedraagt maar liefst 4,1 procent van de bevolking, maar daaronder vallen ook incontinenten, blinden en hartpatiënten. Een betere indicatie is het aantal mensen met een rolstoel of invalidenwagen. Dat blijken een kleine zeventigduizend mensen te zijn, omgerekend een half procent van de bevolking. Een opmerkelijk verschil met de twee-procentsnorm.
Taal / Language
Boeken
- Asfaltreizen – Een verkenning van de snelweg
- Binckhorst Magazine
- De marktgids voor Amsterdam
- De mobiele stad – Over de wisselwerking van stad, spoor en snelweg
- De Ronde van U.
- De vierkante meter
- Eigen baas – Kort & krachtig
- Eindhoven Hoofdstad
- Groeten uit Vinexland
- Handboek Eigen Baas (gratis)
- Het land van Lely – Reisboek in 103 stukken
- Kruispunt Utrecht
- Kunstwerken & Kunstwerken
- Lelysteden – Een associatieve reisgids
- Naar een alzijdig station
- Onder Weg!
- Onze Plek – Van Garrelsweer tot Groenstraat
- Ruimte voor de Amsterdamse binnenstad
- Slim Zand – Hoe ASML verscheen in Veldhoven
- Snelweg x Stad
- Stedelijke vraagstukken, veerkrachtige oplossingen
- Streetwise Rotterdam
- Turtle 1 – De auto uit Afrika
- Wij zijn goed
Kranten en tijdschriften
Projecten
Onderwerpen
Series
- De kust
- De lunch
- De markten van Amsterdam
- De mobimens
- De telefooncel
- Dossier A2
- Dossier A4
- Dossier A10
- Dwars kijken
- Expats
- Fietsverkenningen zuidwestflank Amsterdam
- Get your kicks on the E3
- Groeten uit Vinexland
- Het ontwerp
- Het product
- IJ-tje
- Na dato
- Noord-Amsterdam
- Onze Plek
- Poldernormen
- Rond Brussel
- Sloop
- Stedenatlas
- Strijd om de ruimte
- Tand des tijds
- Turtle 1
- Wat doet dat daar
- Weststrook
- Zinloze mobiliteit
Trefwoorden
- Aids
- Amsterdam
- Architectuur
- Auteursrecht
- Auto
- Bajes
- Bedrijventerrein
- Berlin
- Bos en Lommermarkt
- Brussel
- China
- Corona
- Drugs
- Eindhoven
- Fietsen
- Ghana
- Groot-Amsterdam
- India
- Luchthaven
- Markt
- Monumenten
- Ontwerpen
- Openbaar Vervoer
- Openbare ruimte
- Psychiatrie
- Reclamemasten
- Rotterdam
- Schiphol
- Shopping
- Snelweg
- Teksten voor fotoboeken
- Toerisme
- Veiling Aalsmeer
- Veldhoven
- Verboden toegang
- Verrommeling
- Vinex
- Wegen