‘The two black bags, whom do they belong to?’ Indringend vraagt de baliemedewerker per microfoon om attentie, maar niemand meldt zich en hij vervolgt: ‘Keep all your luggage in your hand or right in front of you, or else it will be gone in a flash of a second in this station. I’m sorry to say so.’ Ik zit op het busstation naast Amsterdam Amstel te wachten en deze mededeling werkt alarmerender dan het standaardomroepbericht op treinstations ‘Pas op voor zakkenrollers’.
Uit mijn ooghoeken neem ik mijn medepassagiers op. Voor de bussen naar Berlijn, Scandinavië en Portugal heeft zich een bont gezelschap gemeld bij de tl-verlichte incheckbalies: inktzwarte Afrikanen, wat Japanners, Noord-Afrikanen onder wie een goedlachse gehoofddoekte vrouw, een groepje zigeuners en natuurlijk de onvermijdelijke backpackers uit alle windstreken. Een heel wat gemengder gezelschap dan toen ik twee weken geleden de internationale nachttrein nam: die werd voornamelijk bevolkt door witte middenklasse, de meest exotische vogel aan boord was een joodse Zwitser.
‘Das weiss ich nicht, davon habe ich doch keine Ahnung’, zegt de buschauffeur van de Berlin Linien Bus als een passagier hem in zijn beste Engels aanklampt of hij naar Scandinavië gaat. Hier geen gedienstige conducteurs die je met een hulpeloze blik je kaartje kunt tonen, waarop zij je naar het juiste perron wijzen. Een internationaal busstation is van niemand, het is niet meer dan een parkeerplaats waarvan verschillende maatschappijen gebruik maken.
We moeten wachten op de passagiers uit Rotterdam en met ruim een kwartier vertraging rijden we de nacht in. Bumper kleven, toeteren, rechts inhalen bij wegwerkzaamheden, onze chauffeur is vastbesloten om de verloren tijd in te halen. Natuurlijk hebben treinmachinisten ook hun temperament, maar ze zitten te ver van je vandaan om je daarvan bewust te zijn. Bovendien vormen de spoor wegen een eigen wereld met onbekende voorschriften en signalen, terwijl een bus deel uitmaakt van het alledaagse auto-universum dat je zelf kunt beoordelen. En deze chauffeur rijdt lomp.
In een bus valt pas op hoe ordelijk treinen rijden: de rails lopen van station naar station en als mensen willen meerijden vervoegen ze zich bij zo’n station, dat heel handig midden in het centrum van een stad ligt. Een lange-afstandsbus kan overal komen, maar het gevolg is wel dat hij zijn natuurlijke habitat, de snelweg, moet verlaten om passagiers op te pikken. Want de halteplaatsen liggen steevast in de schaduw van, jawel, de treinstations. En dus word je steeds uit je halfslaap gewekt als de bus door de verlaten straten van een nachtelijke stad raast, steeds optrekkend en afremmend bij onverstoorbaar werkende verkeerslichten.
Alleen voor de verplichte rust van de chauffeur blijven we op de snelweg. ‘Wir machen hier eine halbe Stunde Pause’, roept de chauffeur door zijn microfoon, ‘also los, alle heraus.’ De boordlampen gaan aan en verdwaasd wrijven de passagiers hun ogen uit. Nog een keer commandeert hij ons in het Duits de bus uit, maar als hij in zijn achteruitkijkspiegel de verwarring ziet blijkt hij zowaar wat Engels te spreken. Het is geen grapje, we moeten er echt uit want hij wil koffie drinken en dus moet de bus worden afgesloten. In wegrestaurant Auetal-Süd draait de serveerster speciaal voor ons de lampen wat hoger.
Meteen na vertrek biedt de bus weer de aanblik van een verzameling ledenpoppen waarmee een ongeluk is gereconstrueerd: iedereen hangt schots en scheef op de stoelen om de pijn te verdelen over alle botten in zijn lijf. Het meisje voor me slaagt er zelfs in om met haar hoofd naar beneden te slapen, haar benen tegen het raam omhoog. Tegen zessen besluit ik mijn slaappogingen op te geven en ga ik voorin zitten. Over het hoofd van de kettingrokende chauffeur heen, zie ik de zon pal voor ons opkomen. We rijden het vloeibare licht in en op mijn hoge plaats voel ik me als een veldheer te paard. Kom daar maar eens om in een trein.
</p