Sommige boeken ontlenen hun invloed aan hun titel. Je hoeft ze niet te hebben gelezen om de inhoud ervan te vatten, eigenlijk hoeven ze niet eens te worden geschreven. If Mayors Ruled the World is zo’n boek. Al jaren toert auteur Benjamin Barber ermee over de wereld: hij geeft interviews, colleges en lezingen en zijn boek wordt wereldwijd aangehaald en bediscussieerd. Dat belooft nog wat als het straks verschijnt.
Het boek is al een aantal malen uitgesteld, inmiddels heeft uitgever Yale University Press het aangekondigd voor november 2013. Het gaf Barber in ieder geval de gelegenheid de ondertitel aan te passen. Hij bracht Why Cities Can and Should Govern Globally and How They Already Do terug tot het kernachtige Dysfunctional Nations, Rising Cities.
Het idee van Barber, die eerder furore maakte met zijn studie Jihad vs. McWorld – ook geen slechte titel – is even eenvoudig als aantrekkelijk: steden zijn beter in staat politieke en maatschappelijke problemen het hoofd te bieden dan de ouderwetse natiestaten. Burgemeesters moeten daarbij de leiding nemen, want zij staan met beide benen op de grond, dan wel met hun poten in het bluswater. Onafhankelijk van hun politieke kleur zijn het namelijk pragmatici die zich richten op de problemen waarmee hun burgers kampen.
De comeback van New York onder leiding van Michael Bloomberg en de Londense successen onder Boris Johnson zijn voorbeelden waarmee Barber graag schermt. In Nederland zou je het Amsterdam van Eberhard van der Laan met wat goede wil ook in Barbers gedachteoefening kunnen persen, maar hoe zit het met Brussel, hoofdstad van Europa, België en Vlaanderen ineen?
Dat er in Brussel werk aan de winkel is, blijkt wel uit de donderpreek die de Franse correspondent van de Libération onlangs afstak onder de kop Bruxelles, pas belle. Volgens Jean Quatremer is de stad zo ‘lelijk en vuil’ dat ze alleen met Athene te vergelijken is: ‘Dezelfde stedelijke chaos, dezelfde littekens door een al te gekke vastgoedspeculatie, dezelfde kapotte trottoirs, dezelfde vuiligheid en dezelfde autogekte. Wat de Griekse hoofdstad echter heeft kunnen vermijden zijn de autostrades die Brussel verscheuren als was het New York of Los Angeles.’
Een subjectief oordeel wellicht, maar ook op de officiële stedenlijstjes doet Brussel het niet best. Neem The Wealth Report, een wereldwijde ranking van de veertig belangrijkste steden. Brussel staat op een fraaie derde plaats wat betreft de politieke invloed, maar de levenskwaliteit, de economie en het kennispeil blijven daarbij ver achter zodat de stad in de totaalscore op twaalf komt. Nog steeds niet slecht, maar stel dat de Europese Unie een andere standplaats zou kiezen, dan tuimelde Brussel zo veertien plaatsen omlaag. Wie is eigenlijk de burgemeester van Brussel? En waarom doet hij niks aan de problemen?
Thielemans is de naam, Freddy Thielemans. Deze socialist, kunstminnaar, bierdrinker en vrijmetselaar was al in 1994 eventjes burgemeester toen Michel Demaret moest aftreden, die in de volksmond Monsieur dix pourcent heette omdat hij zich openlijk liet betalen voor bouwaanvragen. In 2001 keerde Thielemans terug en sindsdien bestuurt hij zijn stad met achteloze schwung, maar stuit daarbij wel op knellende historische grenzen.
Tot 1800 viel Brussel redelijk met zichzelf samen: de stad groeide langzaam maar zeker, maar bleef netjes binnen de muren die in de veertiende eeuw waren gebouwd in een regelmatige vijfhoek, die van bovenaf doet denken aan een wapenschild. Pas in de negentiende eeuw stulpte de stad uit over dorpjes als Sint-Joost-ten Node en Koekelberg. Aanvankelijk ging dat pianissimo, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw – België had zich toen allang van Nederland afgescheiden – spreidde de stad zich als een olievlek uit en verzwolg dorpen, rietlanden, gehuchten, moerassen, kleine stadjes, fabrieken, bleekvelden. Etterbeek en Sint-Gillis werden onder de voet gelopen, Anderlecht en Schaarbeek opgeslokt, Elsene en Sint-Jans-Molenbeek ingenomen.
Op de fysieke annexatie van het platteland volgt na verloop van tijd meestal een administratieve inlijving: de grenzen van de stad schuiven op, zodat bebouwing en bestuur, met de burgemeester aan het hoofd, weer min of meer samenvallen. Zo niet in Brussel, daar zetten de omliggende gemeentes met succes de hakken in het zand. Er zijn een paar uitzonderingen – de koning bracht bijvoorbeeld grond in om zijn hoofdstad lucht te geven en ad hoc waren er wat annexaties –, maar het heeft niet geleid tot een logische vorm, die iets te maken heeft met de straten, pleinen en gebouwen die samen de stad vormen.
De surrealistische vorm van Brussel had goed uit de koker van Magritte kunnen komen, de schilder die aan het belangrijkste plein van de stad met een eigen museum wordt geëerd: Ceci n’est pas une ville. Deze plattegrond mag een nachtmerrie zijn voor een burgemeester die de stad moet besturen, als Rorsachtest is hij bijzonder geschikt. Eindelijk eens geen symmetrische vlekkenpatroon, maar volledige willekeur. Je kunt er gerust een hoekig hart (de oude stad) op één been (het Kamerenbos) in zien, met een puntbuik (de Europese wijk) en een enorme smurfenmuts (de koninklijke domeinen plus de haven- en rangeerterreinen). Een grote roofvogel op een toverlantaarn waaraan een dode muis bungelt, is trouwens ook geen slechte gok. Maar alle gekheid op een stokje is waarschijnlijk het meest accurate antwoord.
De bijna zuivere vijfhoek van het hart van de stad is zowel op de kaart als in situ nog altijd goed zichtbaar. De stadsmuren zijn natuurlijk verdwenen, maar als in een van de stripalbums van een andere beroemde zoon van Brussel, Hergé, is daarvoor een dikke, klare lijn in de plaats gekomen: een weg met tweemaal drie rijbanen, een complete Périphérique zoals grote broer Parijs die heeft, maar dan geen 35 kilometer lang, maar slechts een krappe 8 kilometer.
‘De kleine ring’ wordt hij liefkozend genoemd, maar vergis je niet, het is een complete snelweg die slechts gedeeltelijk is ondertunneld en die het centrum afsnijdt van de rest van de stad. Binnen de vijfhoek wonen iets meer dan 50 duizend mensen, tel je daar de inwoners van de rare aanhangsels en uitsteeksels bij op, dan komt Freddy Thielemans nog altijd niet verder dan 166 duizend onderdanen, grofweg het aantal inwoners van Nijmegen. Die stoppen Bloomberg en Johnson in hun holle kies.
Thielemans’ baronie – zo noemen Brusselaars hun gemeentes – wordt aan alle kanten omsloten door andere baronieën, met eigen burgemeesters en gemeenteraden, met eigen belangen en beleidsplannen, met eigen machinaties. Achttien om precies te zijn. Steek de straat over en je komt in Schaarbeek, Anderlecht of Molenbeek. Om even in Nederlandse verhoudingen te blijven: dat betekent dat er op minder dan een kiezelsteenworp afstand steden liggen met de omvang van respectievelijk Den Bosch, Dordrecht en Alkmaar.
Niet alleen grote broers grenzen aan de Stad met een hoofdletter, ook kleine gemeentes als Sint-Joost-ten-Node met slechts 27 duizend inwoners. Een uit de kluiten gewassen dorp naar bevolkingsomvang gemeten – denk aan Leiderdorp of Hulst –, maar de dorpelingen zitten wel samengepakt op net iets meer dan één vierkante kilometer en daarmee is het de dichtstbevolkte gemeente van de Benelux en misschien wel van Europa. Toch krijgt de auto hier ruim baan: de net verkozen burgemeester van Turkse komaf schafte een felbevochten voetgangerszone meteen af: ‘Het moet gedaan zijn met dat intellectueel terrorisme, waarbij een zekere categorie personen de specialisten zijn inzake stedenbouw en mobiliteit.’
De problemen die een metropool het hoofd moet bieden zijn legio, maar snijd haar in negentien willekeurige stukken die zich als autonome eilanden gedragen en de puzzel is onoplosbaar. Een berucht voorbeeld, dat ook de correspondent van de Libération aanhaalt, is de Louizelaan, de dunne spillepoot die onder uit de plattegrond steekt. Eind negentiende eeuw is deze laan op bevel van Koning Leopold II bij het grondgebied van Brussel Stad gevoegd, zodat de adel de stad niet hoefde te verlaten om naar het gerechtshof in het Kamerenbos te gaan.
De straat zelf is dus van Brussel, maar de trottoirs niet, die zijn van de buurgemeentes Elsene en Sint-Gillis. Omdat niet duidelijk is wie de bonnen moet innen, laat de politie wildparkeren op de stoep van de duurste winkelstraat van Brussel ongemoeid. Er was druk van de minister voor nodig om de drie gemeentes zo ver te krijgen dat er binnenkort bloembakken komen om de auto’s te weren. Eind goed, al goed? Dat valt te bezien, het is naar traditioneel Brussels recept slechts een proef.
Het stuk in de Libération was geïllustreerd met een collage van foto’s van binnenstedelijke files, kapotte stoepen, barricades van betonblokken en onbegrijpelijke wegomleggingen. Heel vervelend, zeker, maar uiteindelijk ook overkomelijk. Onderhuids trekt de bizarre structuur van de stad echter veel diepere sporen: ze houdt zowel rijken als armen op hun plaats. Bestuurlijke grenzen blijken ook sociale grenzen en daardoor hebben de negentien baronieën meer weg van een archipel dan van een open metropool. Dat wordt vooral ’s avonds zichtbaar.
Brussel is een forensenstad: elke dag rijden een kwart miljoen auto’s vanuit de provincie Brussel in, de meesten moeten in het centrum zijn, want daar staan de kantoortorens met hun comfortabele parkeergarages. Als het getij de forensen ’s avonds meeneemt naar hun huizen op het platteland, zijn grote delen van het centrum weer het domein van de arme, allochtone bewoners.
Terwijl stadscentra na de leegloop en verpaupering van de jaren tachtig bijna overal in de westerse wereld weer opkrabbelden en tot bloei kwamen, is daarvan in Brussel Stad geen sprake, sterker nog, de armoe in de vijfhoek neemt alleen maar toe. De Marollen, de volkswijk die de zuidelijke punt van het schild vormt, is de armste buurt van het hele stedelijke Gewest. De buurt daarnaast, die nog altijd getooid is met de omineuze naam Stalingrad, doet het iets beter, maar het fiscaal inkomen ligt er nog altijd een kwart onder het gewestelijk gemiddelde. Vergelijk dat eens met Amsterdam, daar ligt het inkomen in het centrum als geheel ruim een kwart boven het gemiddelde van de stad. Ook de voormalige volksbuurten de Jordaan en de Oostelijke Eilanden, waar tot ver na de oorlog bittere armoede heerste, delen mee in de gestegen welvaart en hebben een bovengemiddeld inkomen.
De binnenstad van Amsterdam is daardoor glad gestreken: de krotten zijn opgeknapt tot paleisjes, de straten beklinkerd en van designlantaarnpalen voorzien, de winkels verbouwd tot boetiekjes. Als er al rafels te zien zijn, dan is dat een bewuste keuze om een urban touch aan te brengen. Dáárvoor hoeft Brussel in ieder geval geen moeite te doen, verloedering krijg je er hier gratis bij. Neem het Zuidpaleis, een monumentale overdekte markt van eind negentiende eeuw. Het prachtige pand ligt in de vijfhoek, als je vanuit het TGV-station naar de Grote Markt loopt kom je er langs. In elke wereldstad zou dit inmiddels een luxe warenhuis zijn geworden, of een duur appartementencomplex. Maar hier vind je aan de straatzijde een aaneenschakeling van afgetrapte restaurants, theehuizen en reisbureaus. Binnen in het gebouw kunnen de sportclubs van de stad terecht, je kunt er gesubsidieerd badmintonnen en boksen, biljarten en rolstoelbasketballen. Een paleis voor de arme bewoners van de stad kortom en dat is toch ook wel weer chic.
De sociale opwaardering van verpauperde buurten volgt een vast patroon: kunstenaars en krakers trekken een buurt in, studenten volgen en al snel ontdekken yuppen, toeristen en makelaars het gebied. Het proces van gentrificatie – in Nederland meestal veryupping genoemd – leidt tot felle debatten tussen voor- en tegenstanders. In Berlijn is het al uitgegroeid tot een scheldwoord, maar niet ten stadhuize: burgemeester Wowereit vindt het verzet tegen Gentrifizierung fataal voor de stad, hij is juist blij met de toestroom van ‘mensen die hun huur zelf kunnen betalen’.
In Brussel Stad ligt dat anders, daar houdt burgemeester Freddy Thielemans zich bij vragen over gentrificatie zorgvuldig op de vlakte, het liefst vermijdt hij het hele woord. De angst voor verdringing van de arme bewoners zit namelijk diep bij de regerende Parti Socialiste en ook al zijn de sterkste reflexen tegen de komst van ‘rijken’ verdwenen, Thielemans weet nog altijd heel goed wie zijn kiezers zijn. Zoals ook de liberale burgemeester Armand De Decker van de rijke gemeente Ukkel zich er scherp van bewust is aan wie hij zijn mandaat dankt. Logisch dus dat Ukkel nog altijd maar een derde van het aantal sociale woningen heeft waartoe het zich verplicht heeft.
Van haar burgemeesters heeft de Brusselse metropool niet veel te wachten, maar biedt de minister-president dan geen soelaas? Aan het hoofd van het Brussels Gewest, waarin de negentien baronieën sinds 1989 verenigd zijn, staat namelijk geen burgemeester, maar een minister-president. Klinkt goed. Bovendien is er net een nieuwe, Rudi Vervoort, en nieuwe bezems vegen schoon.
Vervoort is een keurige man, op het saaie af. Voordat hij begin dit jaar door de Parti Socialiste naar voren werd geschoven als minister-president, was hij burgemeester van Evere, een baronie die hij op Vlaamse wijze bestuurde. En dat is in Brussel een compliment: pragmatisch, depolitiserend, gericht op samenwerking. Precies in het straatje van Benjamin Barber dus, die waarschijnlijk sowieso zijn vingers zou aflikken bij een stad met een heuse minister-president. Totdat hij zich zou realiseren hoe beperkt diens macht is.
Dat komt al in heel kleine dingen tot uiting. Thielens blokkeerde bijvoorbeeld deze zomer de aanleg van het tijdelijke fietspad waartoe Vervoort opdracht had gegeven. Officieel moet Thielens doen wat Vervoort zegt, want de weg in kwestie valt onder de bevoegdheid van het Gewest, maar in Brussel is altijd een achterdeur te vinden. In dit geval: de politie simpelweg geen opdracht geven om de signalering van de wegwerkzaamheden uit te voeren.
Maar de machteloosheid speelt ook bij grote projecten als de Europese wijk, die als een koekoeksjong inmiddels het hele gebied ten oosten van de vijfhoek in beslag neemt en zich uitstrekt over het grondgebied van vier gemeentes. Vergeefs is het afgelopen decennium gepraat en gestudeerd om de instellingen over het Gewest te verspreiden en daardoor zowel de stad als de Europese Unie meer armslag te geven. Ondertussen breidt de koekoek, die al negentig hectare kantoren in beslag neemt, het bestaande nest gestaag verder uit.
Het gebrek aan slagkracht van het Gewest is niet verwonderlijk: het is niet zozeer een stedelijke samenwerking, als wel een politieke constructie om de instabiele Belgische staat te schragen. Bij de Tweede Staatshervorming kregen Wallonië en Vlaanderen ruim dertig jaar geleden allebei de status van Gewest, met een eigen regering en een eigen parlement. En toen moest er ook iets worden verzonnen voor Brussel, dat midden in Vlaanderen ligt. Zo werd Brussel een Gewest, simple comme bonjour.
Maar alsof het niet lastig genoeg is om de burgemeesters op zijn grondgebied onder de duim te houden en de burgemeesters van de buurgemeenten te vriend, heeft Vervoort het ook nog eens te stellen met een parallelle machtsstructuur. De zeggenschap over onderwijs, cultuur en andere ‘persoonsgebonden’ onderwerpen ligt in België namelijk niet bij de Gewesten, maar bij de Gemeenschappen. Elke taal – Nederlands, Frans en Duits – heeft haar eigen Gemeenschap, die op haar beurt een eigen regering en een eigen parlement heef. In Vlaanderen is dat geen probleem: Gewest en Gemeenschap vallen keurig samen, in Brussel vechten beide bestuurslagen elkaar vaak de tent uit: ‘Iedereen bevoegd, niemand verantwoordelijk.’
Brussel heeft niet alleen 19 burgemeesters, 685 raadsleden en 200 wethouders, maar ook nog 89 regionale afgevaardigden, vier ministers, drie staatssecretarissen en een minister-president. Dat wil overigens niet zeggen dat er ook letterlijk duizend-en-een functionarissen zijn – tel de verschillende posten maar bij elkaar op –, want België grossiert in dubbelfuncties en Brussel is daarop geen uitzondering. Bijna elke minister is tevens burgemeester en houdt zijn ‘zitje’ in de gemeente warm. Officieel om contact te houden met de man in de straat en de problemen aan de basis, maar duidelijk ook om bij politieke tegenwind verzekerd te zijn van een vangnet. En dus moet die arme Vervoort terwijl hij Brussel bestuurt ook nog eens zorgen dat in Evere niet de pleuris uitbreekt.
Vervoort zit gevangen in een institutioneel web dat niet is bedacht om een metropool te besturen, maar als een stootblok tussen francofonen en Nederlandstaligen. De francofone burgemeesters van de baronieën willen koste wat kost voorkomen dat er macht naar het Gewest gaat, waar de Nederlandstaligen de helft van de ministerposten hebben. Ook de Nederlandstalige burgemeesters van de randgemeenten verzetten zich tegen samenwerking met het Brussels Gewest, juist omdat ze de Franstalige invloed vrezen. Zo is buurgemeente Machelen in een bittere concurrentiestrijd met het Gewest verwikkeld over de vestiging van shopping malls. Op een afstand van nog geen tien kilometer worden nu drie winkelcentra ontwikkeld, die stuk voor stuk groter zijn dan Hoog Catharijne. De problemen zijn bekend – overcapaciteit, files op de ‘grote ring’, ontwrichting van de binnenstad – maar de noodrem is niet te vinden.
De bizarre structuur van Brussel zit vol mazen en kieren, elke grens is breukvlak en rafelrand ineen. In deze chaos legt de logica het vaak af. De gevolgen daarvan zijn ernstig: segregatie, vervuiling, armoe, corruptie en ga zo maar door – de problemen reiken nog veel dieper dan de correspondent van de Libération aanstipte. Maar in de eigenzinnigheid van Brussel schuilt tevens een tragische schoonheid.
De tegenstellingen waarin de stad grossiert – tussen grandeur en armoede, tussen verfijning en verwaarlozing, tussen elegantie en betonnen bruutheid –, zorgen dat je vaak niet weet of je nu moet lachen of huilen. Waar vind je een stad met een immense zandvlakte vlakbij het centrum waarop al jaren parmantig een piepklein monumentje standhoudt? Een stad waar de vuilophaaldiensten het beddengoed en de matrassen van daklozen ongemoeid laten, ook in de rijke delen. Een stad die voor de begrafenis van zijn burgemeesters moet uitwijken naar een buurgemeente, maar daar wel een majestueus ‘Rond Punt der Burgemeesters’ heeft ingericht. Een stad die haar burgers in deze digitale tijden nog met muurkranten op de hoogte houdt van bouwplannen en verkiezingen.
Brussel is als een tante die een tikje dement is, ze kan haar plas niet goed meer ophouden en zich wassen doet ze ook niet zo vaak als maatschappelijk wenselijk is, maar de vreemde liedjes die ze soms zingt en de ongerijmdheid van haar grapjes maken veel goed.
Een stad waar de vooruitgangslogica gefrustreerd wordt, is ook een verademing. Natuurlijk is het als bezoeker of tijdelijk bewoner gemakkelijker om van de absurde gevolgen te genieten dan als vaste bewoner en natuurlijk kun je er niet willens en wetens voor pleiten zo’n onbestuurlijkheid in stand te houden, maar genieten van de collateral beauty staat vrij. Dat pakt geen Benjamin Barber je af.
Tijs van den Boomen woonde vorig jaar twee maanden in Brussel en werkte voor de krant Brussel Deze Week.