De 62ste pagina van het boek lijkt wel een grafmonument voor de ‘oorspronkelijke stedelingen’, de Amsterdammers die de huizen van de westelijke tuinsteden als eersten betrokken. Tien jaar geleden, toen de voorloper van dit boek verscheen onder de titel Atlas van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam, waren er nog 138 voorzieningen speciaal voor hen. Ze staan met naam en toenaam opgesomd in drie lange klommen, met een rode streep door elke voorziening die over de kop ging. En dat zijn er veel. Neem de cafés: Die Rooie is weg, net als Oostoever, Plein ’40-’45, Pauwe, Slotermeer, Sloterplas en Zomerlust. Dierenspeciaalzaken: drie eraf. Bloemenwinkels: min vijf. In totaal verdwenen in een decennium bijna vier van de tien zaken. Dat is de negatieve tendens.
Optimistische berichten zijn er ook: er kwamen ruimschoots andere voorzieningen voor in de plaats. De onderzoekers keken naar voorzieningen die door een specifieke groep worden gebruikt, algemeen voorzieningen als supermarkten, gezondheidscentra en bibliotheken lieten ze buiten beschouwing. Harde wetenschap is dat natuurlijk niet: bij welke groep deel je bijvoorbeeld Little India en de Bulgarije Shop in die gebroederlijk naast elkaar aan de Huizingalaan zitten? Maar ook al blijven er altijd interpretatiekwesties over, toch verheldert tellen en rubriceren de grote onderhuidse veranderingen die zich maar al te makkelijk aan de witte blik onttrekken.
Het aantal Turkse voorzieningen bleek met 18 procent gestegen, de Marokkaanse met 53 procent en die voor nieuwe stedelingen – autochtonen die na hun achttiende naar de stad zijn getrokken – groeiden met 41 procent. Opmerkelijk zijn de 66 voorzieningen voor de geheel nieuwe groep die de auteurs tijdens hun veldonderzoek op het spoor kwamen: de hybride stedelingen. Het lijkt wel of het onderzoek heeft geanticipeerd op de ban die het CBS en de WRR begin november uitspraken over de termen allochtoon en autochtoon. Hybride stedelingen zijn namelijk nadrukkelijk een gemengde groep: het zijn zowel autochtone als allochtone middenklassers die in Nieuw-West zijn geboren en die er – soms na een aantal jaren elders te hebben gewoond – tot grote tevredenheid leven. Ze houden van het groen en de ruimte , en ze maken, vaak per auto, veelvuldig gebruik van de voorzieningen die Nieuw-West biedt. Anders dan de nieuwe stedelingen zijn ze veel minder op het centrum van Amsterdam gericht. ‘Ik heb niks met dat gelul over de ring’, zegt een autochtone 55-jarige Osdorper die via de Pijp terugkeerde in Nieuw-West, ‘dat zijn provincialen die het daarover hebben’. En een Turks-Nederlands stel, dertigers met twee kinderen, dat terugkeerde naar Geuzenveld na een tijdje in de Zaanse vinexlocatie Saendelft te hebben gewoond: ‘In Amsterdam heb ik nooit het gevoel gekregen dat ik een buitenlander was, maar in Saendelft had je zo’n gevoel wel.’
Het boek bevat veel harde data, maar, zo geven de auteurs toe, juist de hybride stedelingen blijken statistisch lastig af te bakenen, de autochtone middenklassers die in Nieuw-West zijn geboren en getogen nog lastiger dan hun allochtone evenknieën. Dat merk je ook aan de voorzieningen die de hybride stedeling worden toegerekend, dat zijn vooral allochtone voorzieningen van de nieuwe stempel. Partycentrum Skypalace op bedrijventerrein Osdorp bijvoorbeeld, badhuis Shifa en boutique Saidati. Maar vooral horeca als Halal Fried Chicken met twee vestigingen, en Meram, een Turkse restaurantketen met acht vestigingen in Amsterdam en Rotterdam. Het zijn grote, moderne zaken, waar je heen gaat om gezien te worden. Ze trekken heel verschillende etnische groepen en vooral, er komen veel vrouwen, al dan niet gehoofddoekt en al dan niet in mannelijk gezelschap. Daarin verschillen deze zaken duidelijk van de klassieke Turkse en Marokkaanse voorzieningen, die veel meer monoculturele mannenbastions zijn.
Nieuw-West: parkstad of stadswijk luidt de titel van het onderzoek en daarbij staat parkstad voor de ruimtelijk kant en dus voor de geplande stad, terwijl stadswijk de sociaal-economische en sociaal-culturele kant benadrukt en daarmee de ‘geleefde stad’, de stad zoals die gebruikt wordt en die zich onder andere manifesteert in de voorzieningen en het publiek dat ze trekken. De centrale vraag van het onderzoek luidde: ‘Hoe heeft de verandering in de geplande stad de alledaagse stad veranderd, in positieve of negatieve zin?’ Oftewel: wat is het effect van de stedelijke vernieuwing van de afgelopen twee decennia? Heeft ze inderdaad geleid tot de nagestreefde parkstad, ‘tegelijkertijd groener en meer stedelijk dan een tuinstad’? En hoe reageerde de stadswijk met haar dynamiek en fricties op deze interventies van bovenaf? Werden autonome ontwikkelingen verstrekt of juist bemoeilijkt?
Over deze en andere vragen boog zich een breed samengesteld team. Socioloog Arnold Reijndorp en sociaal-geograaf Ivan Nio stonden borg voor de geleefde stad, voor de ruimtelijke kant waren dat erfgoedonderzoeker Anita Blom, ontwerper Hein Coumou en architect/stedenbouwkundige Wouter Veldhuis, wiens bureau ook het vernieuwingsplan voor Geuzenveld-Zuid tekende. Wat ook helpt is dat drie van de vijf auteurs zelf in Nieuw-West wonen, Veldhuis is zelfs een hybride stedeling. Want de combinatie van hard en zacht onderzoek waar dit boek in uitblinkt, vereist rondhangen, kijken, luisteren, ruiken. Gecombineerd met ervaring en beredeneerd gokken.
En dat is hard nodig. Stadsplanners hebben bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend oog voor de eisen en wensen van de groeiende allochtone middenklasse, de ‘nieuwe stedeling’ lijkt hun heilige graal – als je die maar weet te paaien, dan komt het vanzelf goed met de stad. Een mooi voorbeeld van die blinde vlek zijn de zelfbouwkavels in Geuzenveld die in 2009 werden aangeboden toen de crisis de stedelijke vernieuwing had lamgelegd. Tot veler verbazing grepen Turks-Nederlandse families deze kans aan, en niet de klassieke zelfbouwer met architectonische pretenties. Vooral de mogelijk om een woning te splitsen in twee appartementen bleek populair. Het was het startschot om meer ruimte te geven aan zelfbouw en mede daardoor verdubbelde het aandeel Turkse Nederlanders in de wijk sindsdien tot bijna 21 procent, terwijl het aandeel nieuwe stedelingen juist afnam. Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien hier kansen, overigens tot ongenoegen van een deel van de oorspronkelijke stedelingen. Zo noemt een van hen de schuttingen die kopers optrekken een aanslag op de mooie open hofjes: ‘Ik vind dat verloedering.’
Differentiatie van ‘de niet-westerse allochtoon’ is dringend gewenst. Niet alleen omdat het een stigmatiserend containerbegrip is, maar vooral ook omdat het het zicht op de werkelijkheid ontneemt. Zo heeft alleen al de pure aanwezigheid van niet-westerse allochtonen volgens de Leefbaarometer van het ministerie van Binnenlandse Zaken een negatieve invloed op de levenskwaliteit. Hun methode is toe aan herijking want in Nieuw-West blijkt de komst van een allochtone middenklasse sommige buurten juist sterker te maken. Dat gaat vooral op voor stukken van Geuzenveld en Osdorp, niet toevallig de delen van Nieuw-West die het verst van de oude stad af liggen. Slotervaart, in het oosten van Nieuw-West, trekt juist de ‘nieuwe stedelingen’, die willen het centrum op fietsafstand hebben. Zo worden de buurten en woonmilieus onmiskenbaar steeds diverser.
De auteurs zijn, een beetje tot hun eigen verrassing, redelijk positief over de stedelijke vernieuwing in Nieuw-West die tot nu toe 7.000 gesloopte woningen en 9.500 nieuwe woningen opleverde. Het stadsdeel dat tien jaar geleden nog regelmatig het stempel banlieu kreeg is tot rust gekomen. Het aandeel autochtone bewoners nam af van 46 naar 37 procent, het aandeel niet-westerse allochtonen steeg van 44 naar 51 procent. Maar die laatsten zijn in toenemende mate gewoon Amsterdammers: ze zijn hier geboren of wonen hier langer dan 25 jaar – hun aandeel verdubbelde van 17 naar 35 procent. Net als in de Bijlmer blijken het juist de eigen inwoners te zijn die de wijk waarderen er dus graag investeren in koopwoningen.
Bij de vernieuwing zijn de ruimtelijke kwaliteiten die Van Eesteren aan Nieuw-West meegaf – en die volgens de auteurs kunnen wedijveren met die van de Grachtengordel –grotendeels gerespecteerd. Ook de aandacht voor de naoorlogse woningbouw zelf neemt toe, renovatie krijgt steeds vaker de voorkeur boven grootschalige sloop/nieuwbouw. Het boek laat overigens fijntjes zien dat dat deels om boekhoudkundige redenen gebeurt; begin dit jaar verplichtte de methodiek Marktwaarde Verhuurde Staat corporaties de boekwaarde van reeds afgeschreven woningen te verhogen, waardoor renovatie sneller loont. Bijvangst is dat het behoud van erfgoed hand in hand gaat met de instandhouding van de betaalbare woningvoorraad.
Voor vier zeer uiteenlopende buurten van Nieuw-West beschrijven de auteurs in detail welke plannen er waren en hoe die werden bijgesteld, wat er wanneer op de schop ging en welke opgaven er nog liggen. Geen middel laten ze daarbij onbenut: plattegronden, foto’s diagrammen, orthogonale tekeningen, maar bijvoorbeeld ook de mental maps die ze uiteenlopende bewoners van hun buurt lieten tekenen. En dat alles tegen de achtergrond van de opkomst en ondergang van Bureau Parkstad, de daarop volgende alleingang van de corporaties, de aansluitende economische crisis en het herstel dat nu door lijkt te zetten – ook de politieke en beleidsmatige geschiedenis van de stedelijke vernieuwing van Nieuw-West krijgt uitvoerig aandacht.
De auteurs verhelen niet dat er ook sociale spanningen zijn, zeker op plekken waar op te kleine schaal is gemengd. Net als elders in de stad levert de combinatie van sociale huur en koop op het niveau van een appartementencomplex conflicten op. Spanningen zijn er ook tussen etnische groepen, zoals sociaal stijgende allochtonen en achterblijvende oorspronkelijke stedelingen. Door de verkoop van sociale huurwoningen – hun aandeel in het woningbestand liep terug van driekwart tot net iets meer dan helft – worden de resterende blokken met sociale woningen bovendien steeds meer verzamelplekken voor armen en probleemgevallen. Deze pockets of poverty liggen verspreid door heel Nieuw-West en zowel hun aantal als hun omvang nam flink toe. Het segregatiepatroon in Nieuw-West verandert ‘van een schaakbord naar een dambord’: de schaal van segregatie wordt kleiner, maar wel sterker. Ook in het onderwijs blijft er een tweedeling tussen zwarte en witte scholen, de bouw van negentien nieuwe schoolgebouwen veranderde daar niets aan.
De stedelijke vernieuwing van Nieuw-West – het stadsdeel is met 140.000 inwoners wat groter dan Zwolle en wat kleiner dan Den Bosch – is nog lang niet afgerond. Van de 23 gebieden uit de nota Richting Parkstad 2015 zijn er pas vijf ’klaar’ en nog eens dertien in uitvoering. In vijf gebieden is zelfs nog geen begin gemaakt, drie daarvan liggen in Slotermeer, het oudste stuk van Nieuw-West. Er gaat dus nog heel veel op de schop. De auteurs tonen zich behalve nieuwsgierig ook bezorgd. De overspannen Amsterdamse woningmarkt kan er makkelijk toe leiden dat Nieuw-West simpelweg beschouwd wordt als een locatie waar je zoveel mogelijk woningen kwijt moet zien te raken. Juist nu de stadsdelen zijn opgeheven en steeds meer lokale ambtelijke kennis verdampt, is het gevaar niet denkbeeldig dat de ruimtelijke bijzonderheden van Nieuw-West worden opgeofferd aan rigoureuze verdichting. De overheid kan niet alles simpelweg aan ‘de markt‘ overlaten, de auteurs pleiten ervoor verdichting goed en precies in te zetten, bijvoorbeeld hoogstedelijk in de ringzone en op Sloterdijk, en daarnaast rustige, luwe wijken te behouden.
Maar ze breken vooral een lans voor de stadsstraten. Niet alleen zijn die, samen met de parken en het water, de belangrijkste dragers van de ruimtelijke structuur van Nieuw-West, hier zijn bij uitstek de voorzieningen te vinden die sociale ankerpunten zijn voor oude en nieuwe bewoners. Straten als de De Vlugtlaan, de Slotermeerlaan, de Callandlaan en Tussen Meer trekken ook steeds meer bezoekers uit de hele regio. Hier vind je de publieke ruimtes waar mensen elkaar ontmoeten en waar op vrijwillige basis wordt gemengd. Helaas, zo constateren de auteurs, wordt een deel van de stadsstraten afgeknepen om de winkelcentra te beschermen. Dat is slecht voor de stadsstraten en de ondernemingszin, en daarmee voor de vitaliteit van Nieuw-West.
Dit boek is een even aanstekelijk als goed gefundeerd pleidooi voor de bescherming en versterking het publieke domein, van collectieve groene ruimtes zonder hekken tot levendige plinten met gemengde voorzieningen. In een appendix doen de auteurs hun onderzoeksmethode uitvoerig uit de doeken. Nieuw-West: parkstad of stadswijk is een must voor iedereen die zich bekommert om stedelijke vernieuwing.
Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom en Hein Coumou, Nieuw-West: parkstad of stadswijk; De vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam, trancityxvaliz (2016), Nl, p. 192, ISBN 978-94-92095-22-0, €26.50