De hele dag zoemt het al door de bus: zou er in het drukke programma een gaatje zitten om de Unité te bezoeken? Goed, we zijn niet op een architectuurreis en het gebouw heeft niets te maken met Creative Cities, het thema waarin we ons verdiepen, maar toch: hoe kun je in Marseille zijn zonder Le Corbusiers belangrijkste schepping te bezoeken? En dan komen de verlossende woorden van de reisleidster: we maken een kleine omweg en krijgen twintig minuten om het gebouw te bezichtigen. Klaterend applaus.
Het reisgezelschap van architecten, ontwerpers, critici en kunstenaars rolt de bus uit als een Noord-Koreaanse arbeidsbrigade op bezoek bij het mausoleum van de Grote Leider. Het scheelt niet veel of we rennen naar de flat, de lift zoeft naar het dak en we waaieren uit. Voor pakweg de helft is het een ontroerend weerzien met een oude geliefde – een van ons is er al vier keer eerder geweest –, voor de rest is eindelijk het verlossende moment aangebroken om de heilige graal van het modernisme in levenden lijve te aanschouwen en de sculpturale vormen in teder beton te strelen. ‘Subliem’, is nog een van de meer terughoudende loftuitingen.
Mijn tegenwerping dat je de Unité niet enkel als een gebouw kunt beschouwen omdat deze ‘woonmachine’ de opmaat was voor de inmiddels in diskrediet geraakte grootschalige modernistische hoogbouw, valt in slechte aarde. Waar heb je het over, het is toch prachtig? En dat ‘Corbu’ in het gevlei probeerde te komen bij zulke uiteenlopende machthebbers als Mussolini, Hitler, Stalin en de Vichy-regering, dat duid je een grootmeester toch niet euvel? En zijn plan om Parijs af te breken? Och, waar maak je je druk om, dat is toch niet doorgegaan? Ontwerpers – of ze nu kunstenaars zijn of stedenbouwkundigen – vallen als een blok voor de man die de wolkenkrabbers van Manhattan wel mooi vond, maar die het verafschuwde dat ze zonder plan waren neergezet. Ik was met stomheid geslagen.
Steden zijn een wonderlijk amalgaan van plan en chaos, van ontwerp en anarchie. Hun schoonheid is niet in de eerste plaats een kwestie van esthetiek, maar van vitaliteit, gelaagdheid en complexiteit. In abstracte zin zijn de meeste ontwerpers het daar roerend mee eens, maar als ze zich onbespied wanen – zoals op het dak van de Unité –, dan blijkt het verlangen naar esthetiek en vooral hun hang naar een groots en opwindend plan te zegevieren.
Wat nou, je verdiepen in de onoverzichtelijke mierenhoop van het stedelijk weefsel als je er ook vanaf een wolk naar kunt kijken en met houtskool of muisklikken de grote lijnen kunt aangeven? Voor God spelen is het lekkerste wat er is. En als het plan op niks uitloopt omdat de mensen het niet op de juiste manier gebruiken en er een potje van maken? Dan maak je een nieuw plan, uiteraard van bovenaf. Het oude wordt afgebroken, de mensen worden verjaagd, de sociale verbanden vernietigd, het nieuwe wordt gebouwd en het spel begint opnieuw. Faites vos jeux.
De erfenis van Corbu blijkt tweezijdig: hij inspireerde niet alleen tot de bouw van smetteloze, planmatige steden die waren gebaseerd op universele waarden, minstens zo belangrijk was zijn minachting voor de bestaande stad: sloop alles wat je niet bevalt. Onder ontwerpers telt het modernisme als stijl inmiddels niet veel aanhangers meer, maar het modernisme als idee des te meer. En dus worden de flatwijken die in de geest van Le Corbusier zijn gebouwd, nu gesloopt om plaats te maken voor nieuwe grootschalige plannen. Hoogbouw wordt laagbouw, betonnen kolommen worden gedraaide zuilen, Bijlmer wordt Vinex. Nieuwe wijken voor nieuwe mensen, Corbu zou het prachtig vinden.