Vluchtelingen opvangen in de Vinex, dat klinkt als vragen om problemen: daar wonen toch allemaal burgers uit de middenklasse? En die denken toch vooral aan hun eigen woongeluk en de waarde van hun huis? Het kwam in ieder geval niet als een verrassing dat er onrust ontstond in de Waalsprong, toen de gemeente Nijmegen in de zomer van 2015 bekend maakte dat ze een leegstaand complex prefabwoningen in de wijk wil gebruiken om honderd erkende Eritrese vluchtelingen te huisvesten. Tijdens de informatieavond uitten ouders volgens De Gelderlander hun zorgen over de combinatie van ‘alleenstaande mannen vol opspelende hormonen’ en ‘jonge, blonde meisjes’ die elke dag langsfietsen.
De landelijke media doken erop, de reaguurders van GeenStijl smulden. Vinex-onderzoeker Yannick Sonne, die tijdens het Jaar van de Ruimte maandenlang in de Waalsprong zat, noemde de blonde meisjes ‘een typisch suburbaan symbool, waarin zowel het eigen demografische zelfbeeld verpakt zit, als de angst voor toenemende grootstedelijke problematiek.’
Maar al snel kwam het glas water tot rust. Wat hielp was het idee van Miriam Jager, docente aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, om studenten als een soort maatje te koppelen aan de Eritreeërs in ruil voor een woning in het complex. De belangstelling van Nijmeegse studenten was meteen groot. Maar belangrijker nog was de welwillende grondhouding van de Vinexbewoners. Yannick Sonne schrijft daarover: ‘Bij een politiek beladen onderwerp als de vluchtelingenkwestie is tolerantie en “samen de schouders eronder” ook nadrukkelijk onderdeel van hun opvattingen.’ Eind goed al goed? Sonne is er niet helemaal gerust op: ‘Honderd Afrikaanse jongemannen in kindvriendelijk en lelieblank Vinexland. Of het werkt zal de geschiedenis leren.’
De vooroordelen over de Vinex zijn groot, zelfs bij een welwillende onderzoeker als Yannick Sonne. Lelieblank? Zo eenzijdig van samenstelling is de Vinex helemaal niet. Voor ik begin januari 2015 afreisde naar Vinexland, zette ik de cijfers van het CBS op een rijtje. De Waalsprong scoort samen met het Tilburgse Reeshof De Wijk het laagste, maar in beide wijken bestaat nog altijd negen procent van de bevolking uit niet-westers allochtonen. Als bijna een op de tien inwoners gekleurd is, kun je moeilijk van lelieblank spreken – nog even afgezien van het onkiese woord, het zou logischer zijn om spierwit te gebruiken. In de andere Vinexwijken die ik bezocht is het percentage allochtonen fors hoger, oplopend tot 38 procent op IJburg, dat daarmee zelfs boven het Amsterdamse gemiddelde van 35 procent zit.
Maar minstens zo’n belangrijk vooroordeel is dat Vinexwijken volgens een vast patroon zouden reageren, terwijl het voorbeeld van Nijmegen juist duidelijk maakt dat de moederstad waaruit ze is voortgekomen van grote invloed is, al is het alleen al door de aanwezigheid van studenten.
De Vinexwijk van een linkse universiteitsstad als Nijmegen verschilt dus wezenlijk van die van een nieuwbouwstad als Heerhugowaard. En de Vinexwijk van een havenstad als Rotterdam, met een hoge concentratie allochtonen in de binnenstad en op Zuid en een daarmee samenhangende witte vlucht, reageert anders dan die van Almere, dat over de hele linie etnisch gemengd is. En dan is het allochtone aspect nog maar een van de vele die het amalgaam van een Vinexwijk bepalen.