Veel Amsterdammers halen hun neus op voor de binnenstad: te smakeloos, te toeristisch, te druk. De binnenstad, die vermijd je zoveel mogelijk. Tegelijk mag er volgens diezelfde mensen niets veranderen. Deze dubbelhartigheid verhindert dat er serieus wordt nagedacht over de vraag hoe we ons de binnenstad weer zouden kunnen toe-eigenen en wat daarvoor nodig is.
Het is lastig om een goed beeld te krijgen van de staat van de Amsterdamse binnenstad, het gebied binnen de Singelgracht, dat tot diep in de negentiende eeuw de harde grens van de stad vormde. De binnenstad is namelijk geen eenheid, ze bestaat uit maar liefst zeventig buurten. Pas als je goed naar die buurten kijkt, krijg je zicht op de problemen van de binnenstad. En op de kansen. Met welke buurten gaat het goed en met welke niet? Wat kunnen we daarvan leren?
Dát er wat in de binnenstad van Amsterdam aan de hand is, daarover is, net als bij de klimaatverandering, weinig discussie. Neem Tours & Tickets, een touroperator die kaartjes verkoopt voor attracties en rondleidingen. Het bedrijf groeit razendsnel en heeft inmiddels 27 vestigingen in de Amsterdamse binnenstad. Een tour langs al deze winkeltjes is zelf een rondleiding, maar dan op metaniveau: het laat de stad door toeristenogen zien. Want de shops van Tours & Tickets zitten daar waar de doelgroep zit. Start bij de lange rij bij het Anne Frankhuis die zich rond de Westerkerk windt: in een straal van honderd meter zitten hier vijf shops. Dan naar de drukke Dam, met acht vestingen binnen tweehonderd meter, en via de Kalverstraat, waar de winkeliers klagen dat ze niks meer verkopen door een teveel aan ‘doelloos rondlopende bezoekers’, naar de Munt, die goed is voor vier stuks binnen 150 meter.
Goed, het beeld is helder, toeristen vreten de Amsterdamse binnenstad kaal. Maar je kunt ook makkelijk een ander beeld van diezelfde binnenstad laten zien, met net zulke objectieve gegevens. Neem de plattegrond waarop datakunstenaar Eric Fischer de foto’s heeft gezet die via Flickr worden gedeeld. Elk rood stipje is een foto die door een toerist is gemaakt: er loopt een dikke rode lijn vanaf het Centraal Station via Damrak en Leidsestraat naar het Rijksmuseum. Maar in de Jordaan zie je bijna alleen blauwe stipjes, dat zijn foto’s die door locals zijn genomen. En de Oostelijke Eilanden zijn maagdelijk wit: hier komt niemand.
De angst is groot dat het aanzwellende toerisme andere functies wegdrukt, waardoor de ‘gouden mix’, die Amsterdam zo aantrekkelijk maakt, wordt uitgehold. Maar als je de mix van wonen, werken en recreatie probeert te kwantificeren – en vooral hoe het evenwicht tussen die drie functies zich ontwikkelt –, dan stuit je op een vreemd probleem. We weten het niet.
De hoeveelheid gegevens die we bijhouden over de Amsterdamse binnenstad is duizelingwekkend. De gemeentelijke dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) onderscheidt maar liefst zeventig verschillende buurtjes en houdt bijvoorbeeld bij hoeveel alleenwonenden tussen 30 en 49 die tellen, hoeveel hotelbedden er staan en hoe groot het aandeel corporatiewoningen is. Uiteraard wordt ook de omvang van de bedrijven bijgehouden en tot welke bedrijfsklasse ze horen – bijvoorbeeld ‘administratiekantoren voor aandelen en obligaties’ of ‘schoorsteenvegen’. Maar het beeld dat daaruit opdoemt blijft grof. Ja, er wordt nog steeds veel gewerkt in de binnenstad, er zijn zelfs meer arbeidsplaatsen (bijna 100.000) dan inwoners (ruim 85.000). En die werkgelegenheid neemt toe, de afgelopen acht jaar met maar liefst 14 procent.
Maar onduidelijk blijft wat voor soort werkgelegenheid dat is en of die bijdraagt aan een gezonde mix. Is een winkel goed of slecht voor een levendige stad? Dat ligt er natuurlijk maar aan wat voor winkel. Oké, iets preciezer dan: is een kaaswinkel goed of slecht? Ook dat is objectief nauwelijks vast te stellen: Fromagerie Kef, die al ruim zestig jaar op de Marnixstraat zit en sinds kort een dependance aan de andere kant van de binnenstad, is een aanwinst voor de stad, maar de Golden Age Cheese Store met drie vestigingen die alleen Old Amsterdam verkopen is juist een verschraling.
De afgelopen twee maanden verkende ik de binnenstad voor Het Parool. Om grip te krijgen vroeg ik OIS een analyse te maken van de typen buurten die de binnenstad herbergt. De onderliggende vraag was waar de ‘gouden mix’ onder druk staat, maar omdat, zoals gezegd, de cijfers daarvoor ontbreken, was een omweg nodig.
Na lang praten en veel puzzelen, kwamen er zeven kenmerken uit die in samenhang iets zeggen over de staat van de binnenstad. Drie daarvan hebben betrekking op het soort woningen: de gemiddelde vierkantemeterprijs en de percentages koopwoningen en corporatiewoningen. De andere vier gaan over mensen: hoe lang wonen ze er gemiddeld, hoeveel kinderen en bejaarden zijn er en hoeveel nieuwe stedelingen – dat zijn de mensen die pas na hun achttiende naar de stad zijn gekomen, een combinatie van yuppen, hipsters en studenten.
Na analyse en clustering van de data bleek de binnenstad vijf verschillende typen buurten te hebben (zie kader onderaan). Van elke type nam ik er een onder de loep, zo ging ik voor de shortstay-buurten naar het gebied aan weerszijden van het Rokin, een enigszins desolate zone waar je normaal alleen naartoe gaat voor het theater (Nes) of om te winkelen (Kalverstraat).
Via Airbnb huurde ik een kamer en kwam terecht bij een jong Amsterdams-Zuidafrikaans stel dat twee van hun vier kamers verhuurt. Een krachtig symbool van de uitholling van de woonfunctie van de binnenstad. Of toch niet? Ze wonen boven een winkel die decennialang leeg had gestaan en waarvan de verbouwing voor de eigenaar pas rendabel werd toen de woningmarkt explodeerde. En op hun beurt konden zij de hoge huur (2.900 euro) huur alleen ophoesten door zelf onder te verhuren. Een zakelijke transactie dus, maar tegelijk houden ze als bewoners zelf een oogje in het zeil: ze vegen hun stoepje en oefenen druk uit op de cafés en coffeeshops in de buurt. Sociale cohesie dus.
Tijdelijke verhuur kan echter ook buurten uithollen, Zo zucht en steunt de Haarlemmerstraat onder de rolkoffers en de stroom toeristen, en ook de straatdealers met nep-dope zijn er terug, maar in sommige delen van de binnenstad en onder harde voorwaarden blijkt het dus ook positief te kunnen uitpakken. Bij de presentatie van het rapport Stand van de Balans vroeg Jeroen Slot, hoofd van OIS, zich af waarom Amsterdam geen eigen Airbnb opzet. Misschien is dat een brug te ver, maar een veelbelovende stap is het overleg dat Amsterdam begin deze maand startte met steden als Barcelona en Berlijn om Airbnb tot transparantie te dwingen.
Een gemeentelijke visie op de binnenstedelijke woningmarkt is hard nodig: wie kan waar wonen en tegen welke prijs? Dat is niet alleen van belang voor jonge mensen die zich al dan niet tijdelijk in de stad willen vestigen, maar ook voor oude, zittende bewoners. Op Kattenbrug, een van de arme buurten van de binnenstad, gaat op dit moment elke vrijkomende corporatiewoningen de verkoop in. Geen probleem, zou je op het eerste gezicht zeggen, want met 81 procent corporatiebezit scoort de buurt nog altijd het hoogste van de hele binnenstad. De huurders klagen over de herrie van de verbouwingen – ‘voor die kopers is het allemaal niet goed genoeg, die moeten alles nieuw hebben’ –, maar als je dieper inzoomt blijken daaronder wel degelijk serieuze problemen schuil te gaan.
Op Kattenburg worden veel grote woningen bezet door alleenstaande ouderen. Ze willen wel van ‘groot naar beter’, maar er komen geen sociale huurwoningen meer vrij. Daarom willen de bewoners van het Eilandenoverleg dat er niet alleen minder wordt verkocht, maar vooral dat het langzamer gaat, zodat doorstroming mogelijk blijft. Elders in de binnenstad, waar de woningen geen liften hebben en de trappen te smal en steil zijn voor een traplift, kunnen oudere sociale huurders niet van ‘hoog naar laag’. Ja, ze kunnen een benedenwoning krijgen in Nieuw-West, maar daar willen de meeste ‘nog niet dood gevonden worden’. En de vergrijzing van de binnenstad gaat door, in 2035 zal bijna een op de zes van haar bewoners ouder zijn dan 70 jaar, meer dan een verdubbeling. Dat roept niet alleen vragen op over huisvesting, maar ook over zorg en mobiliteit op maat.
De bevolking van de binnenstad groeit nog steeds, de komende tien jaar komen er nog iets meer dan tweeduizend mensen bij. Daarna is het op en zet een heel langzame daling in. Dat lijkt onvermijdelijk, de binnenstad barst immers nu al uit haar voegen. Maar juist in de rijke buurten blijkt nog plaats. En daarvan heeft de binnenstad er nogal wat.
Vanaf het begin was de grachtengordel bedoeld als luxe woonwijk, met riante tuinen en zonder overlastgevende bedrijven. Begin zeventiende eeuw was echter onzeker of er wel voldoende vraag zou zijn, dus golden er alleen harde eisen voor de blokken tussen de eerste twee grachten, de Heren- en Keizersgracht. De derde, de Prinsengracht, was een werkgracht, daar lieten de stadsplanners de ontwikkeling op hun beloop en mochten de tuinen gewoon worden volgebouwd. En dat gebeurde bijvoorbeeld in het blok waar Felix Meritis ligt, onderdeel van de buurt die bekend staat als De Negen Straatjes.
De dichtheid is hier flink hoger dan in de gemiddelde rijke binnenstadsbuurt (20 procent meer inwoners per hectare), bovendien staan er tegenover elke inwoner ook nog eens bijna anderhalf maal meer banen dan in rest van de rijke zone (1,7 baan tegen gemiddeld 1,2). Dat klinkt nogal overbevolkt en onleefbaar, maar toch zijn de huizen hier 10 procent duurder dan in de rest van de grachtengordel. Blijkbaar brengt die oude werkgracht toch iets goeds.
Het is een heikel punt in een conservatieve stad als Amsterdam, maar waarom kijken we niet of we de binnenstad op een slimme manier verder kunnen verdichten? Niet rücksichtslos, maar met behoud van open ruimtes en stille hoekjes, en met respect voor de kwaliteit van de stad. Unesco-status noch Monumentenwet verbieden het bouwen in de tuinen van de 27 ‘keurblokken’ van de grachtengordel. Alleen het bestemmingsplan staat dat in de weg, maar dat aanpassen is een politieke keuze.
Ook de nieuwe buurten van de binnenstad laten zien dat verdichten kan. Neem het Westerdokseiland, een voormalige rangeerterrein pal naast het station, waar in de jaren nul een complete buurt is verrezen. Met 219 woningen per hectare geldt dit als het dichtstbebouwde stukje Nederland, toch is er ook nog plaats voor twee voetbalvelden aan kantoren, broedplaatsen en horeca.
Als tegenwicht voor de hoge dichtheid koos architect Peter Defesche ervoor alle blokken van een of meer cours te voorzien, zodat de bewoners een collectieve ruimte kregen. Wie langs het water loopt kan de cours achter de grote glazen deuren zien liggen en met een beetje geduld – even wachten tot er een bewoner thuiskomt of weggaat – kun je er ook op. De cour van het tweede blok is de meest levendige van de zeven: hier ontbreken de bordjes ‘De cour is geen speeltuin/sportterrein’ en er is zelfs een gezamenlijke kruidentuin. Maar ook hier heerst een punctuele orde: nergens een geparkeerde fiets, de lunchtafels van de bedrijven in de plint staan in slagorde, geveltuinen en plantenbakken ontbreken bijna geheel. Opvallend is dat bewoners aan de straatzijde, dus in de openbare ruimte, veel meer persoonlijke dingen uitstallen. Dat is stad, en die is van iedereen.
Waarom de deuren niet gewoon opengegooid? Dat zoiets kan, laten de pakhuizen van het Entrepotdok zien, waar binnenstraten en dakterrassen vrij toegankelijk zijn. En tussen Wallen en Zeedijk zijn onder andere de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg, na jarenlange afsluiting vanwege drugsoverlast, overdag weer opengesteld. Maar de voorzitter van de VvE, Dick van der Vaart, houdt dat voor onmogelijk. Niet vanwege de onveiligheid, maar omdat de leden daar nooit meer mee in zouden stemmen: ‘Als openheid gewenst was, dan had de gemeente dat meteen moeten eisen.’
Hoe fraai de architectuur van het Westerdokseiland ook is, en hoe weids het uitzicht over het IJ, het is een verademing om onder het spoor door naar de Driehoeksbuurt te lopen, het noordelijkste stukje van de Jordaan. Ondanks de druk van het geld – de dure Brouwersgracht vormt de grens van deze buurt – is het nog steeds een eigenzinnige buurt, waar nog flink wordt gewerkt. De afgelopen acht jaar nam de werkgelegenheid zelfs met bijna de helft toe, fors meer dan de gemiddelde groei van 14 procent in de binnenstad, of dan de 18 procent van de stad als geheel.
De groei zit vooral in kantoren, winkels, voorzieningen en horeca, ‘echte’ bedrijven hebben het moeilijk: een min van 15 procent. Opvallend veel bedrijven die standhouden hebben hun pand in eigen bezit, zoals jeneverstokerij De Ooievaar. De derde generatie Van Wees zwaait er de scepter, alles ambachtelijk. Het geheim? Cees van Wees: ‘Hard werken en geen geleend geld.’ Loop een rondje door de Driehoekstraat en je komt terecht in een wereld van binnenterreinen die nog als parkeerplek worden gebruikt, lage huizen, werkplaatsen. Natuurlijk azen projectontwikkelaars op de stokerij. Van Wees: ‘Waarom zou ik verkopen? Genoeg is meer dan veel.’
Zo’n dwarsigheid kun je niet kopiëren, maar het omgekeerde – de markt de vrije teugel laten –, is ook niet direct een recept voor diversiteit. De shops van Tours & Tickets halen net als de Nutallawinkels marges waaraan geen kantoor of werkplaats kan tippen. En hotels drukken gewone woningen genadeloos uit de markt.
De eigenzinnigheid van de stad schuilt voor een deel in continuïteit en traagheid. Vaak wordt dat alleen maar vertaald in: de hakken in het zand zetten en zo lang mogelijk chicaneren. Maar daarmee houd je de snelle veranderingen niet tegen die de huidige populariteit van de stad met zich meebrengt, die krachten zoeken simpelweg het zwakste punt. Juist zo’n reactie leidt tot het huidige gevoel van malaise.
Om traagheid strategisch te kunnen inzetten, moet de stad, of beter de stedelijke gemeenschap, voldoende sturingsmiddelen houden. Door bijvoorbeeld een rem te zetten op de verkoop van corporatiewoningen en door de gemeente bij nieuwe projecten niet alleen te laten kijken naar de hoogst mogelijke grondopbrengst.
De binnenstad is nog lang niet af, er zijn nog lege stukken als het Marineterrein, Oostenburg-Noord en het Weteringplantsoen, en op termijn komen er grote complexen vrij als het BG-terrein en het Amsterdam Museum. Precies daar liggen kansen om voorbij het dictaat van de markt te kijken naar wat de buurten, de binnenstad en de stad nodig hebben aan werk en wonen. In plaats van vertragen zou je hier juist kunnen versnellen door nieuwe corporaties op te richten, die zorgen voor aanbod waarin de markt niet voorziet. Huisvesting voor stedelijke kenniswerkers die hier tijdelijk komen wonen bijvoorbeeld, maar ook voor de ouderen die nu vastzitten in hun sociale huurwoningen.
Amsterdam moet de kansen pakken die de derde gouden eeuw met zich meebrengt en de vruchten daarvan mogen niet voor de toevallige investeerder zijn, maar moeten ook op lange termijn aan de stad ten goede komen. Eigenzinnigheid verplicht.
Vijf typen buurten
Short stay (11 procent van de woningen in de binnenstad, bronskleurig)
De draaideur van de stad: mensen wonen er kort (vijf jaar) en de particuliere verhuur domineert (70 procent, tweemaal zoveel als gemiddeld). Logisch dus dat hier veel nieuwe stedelingen wonen, studenten bijvoorbeeld die een kamer huren. Kinderen en bejaarden zijn hier nauwelijks. De prijs van de huizen is gemiddeld, maar de woonkwaliteit is er, mede door het vele goedkope toerisme, laag.
Mix (43 procent, groen)
De huizenprijzen zijn er iets hoger dan gemiddeld, maar dat wordt gecompenseerd door een hoger aandeel corporatiewoningen. De bevolkingssamenstelling is dan ook een bijna perfecte afspiegeling van het gemiddelde van de binnenstad als geheel: een combinatie van oud en jong, van geboren en getogen Amsterdammers en nieuwe stedelingen.
Rijk (28 procent, blauw)
De huizenprijzen zijn het hoogst (4.283 euro per vierkante meter), net als het eigen woningbezit (41 procent). Hier wonen veel oudere mensen en redelijk wat kinderen. Opmerkelijk is dat het aandeel nieuwe stedelingen gemiddeld is: de aantrekkende krachten (iedereen wil hier wonen) en de afstotende (te duur) houden elkaar in evenwicht.
Arm (15 procent, grijs)
Dit is het Amsterdam dat is bevochten tijdens de stadsvernieuwing in de jaren zeventig en tachtig. Het corporatiebezit staat nu weliswaar onder druk, maar in deze buurten valt gemiddeld nog altijd 72 procent van het woningbestand eronder. Deze buurten zijn arm, autochtoon en Amsterdams. Nieuwe stedelingen zijn hier weinig, expats evenmin.
Nieuw (4 procent, roze)
Het lijkt alsof er nooit iets verandert in de binnenstad, maar het laatste decennium zijn er wel degelijk een paar nieuwe buurten bij gekomen. Volgens goed-Amsterdamse traditie was een derde bestemd voor sociale woningbouw, de rest is vooral koop. De prijzen liggen onder het gemiddelde van de binnenstad.
Deze combinatie heeft geleid tot een opmerkelijke bevolkingssamenstelling: hier wonen de meeste kinderen (16 procent) én de meeste bejaarden (19 procent).